ah.nl

De geschiedenis van de AH fabrieken

Albert Heijn was een man met een vooruitziende blik. Hij gaat zelf in 1895, in het washok achter de winkel in Oostzaan, koffie en pinda’s branden in een zogenaamde bolbrander boven een open vuur. Dat was een bewuste keuze, want in die zelfde tijd presenteerden Douwe Egberts en Van Nelle zich op nationale schaal. Maar Albert Heijn prefereerde kennelijk de statusvolle traditie van de stadse kruidenier – koffiebrander.


de eerste eigen merk artikelen

Al in 1910 voerde hij producten onder zijn eigen merk. Het begon met Albert Heijn’s zoete chocolade, Albert Heijn’s karnemelkzeep en Albert Heijn’s blauw. Het zijn producten die anderen voor hem produceren en die hij met een eigen herkenbare verpakking aanbiedt naast de bestaande merkartikelen. Albert wil (behalve voor artikelen als koffie en thee) geen monopoly voor zijn eigen merk. Het bieden van de keuze aan de klant geeft Albert Heijn een veel betere uitgangspositie dan De Gruyter, die principieel alleen eigen fabricaten verkoopt. Als men dingen in zijn winkel verkoopt die men eerst bij een ander moet inkopen, komt bij Albert Heijn zelf de gedachte op:

Degene, die de ingekochte goederen fabriceert, maakt daarop winst. Als ik dus zelf ga produceren, komt dus ook die winst aan mijn zaak ten goede en heb ik bovendien de kwaliteitseisen beter onder controle.
Hij wilde dus zelf levensmiddelen gaan maken.

Uitgaande van die gedachte werd in 1911 een groot terrein aan de Oostzijde nr. 51 met woonhuis gekocht waar de koffiebranderij naartoe verhuist, en start ook met een koekjesbakkerij in de keuken van het oude Herenhuis, het begin van de koekjesfabriek.

Het begin van de fabriek in 1911

Het startsein voor een eigen fabriek die vele jaren later Marvelo zou heten en we nu kennen als de Ahold Delhaize Coffee Company. De wervende kracht die uitgaat van de huismerkartikelen, smaakt naar meer. Hij begint in 1911 eigen producten te vervaardigen. Albert heeft daarbij een uitgesproken mening over de fabrikant. Die moet ten dienste staan van de winkels en een constante kwaliteit leveren. Ook zijn eigen fabriek is er voor de filialen en niet omgekeerd.

Over deze ontwikkeling werd Albert eens geïnterpelleerd door Pieter Jedeloo van Verkade, die later zelf aan Albert Heijn verbonden zou raken. Jedeloo legde hem de vraag voor, waarom hij zich al die moeite op de hals haalde. Er waren in de Zaanstreek al zoveel fabrieken, en als groot afnemer was hij in staat kortingen te bedingen die hij met eigen productie nauwelijks kon terugverdienen. Albert antwoordde daarop: Luister eens vriend, mijn verwachting is niet méér te verdienen. Neen, mijn doel met fabricage is van een heel andere aard. In de eerste plaats wil ik voor hoeveelheden niet afhankelijk blijven van hetgeen fabrikanten mij kunnen of willen leveren.  Ten tweede, en dat is het voornaamste, wil ik niet door Leveranciers de kwaliteit laten bepalen die ik in mijn filialen verkoop.

Albert Heijn kreeg gelijk, want de eigen producten sloegen duidelijk aan, dus werd de fabriek beetje bij beetje uitgebreid.
Op 1 februari 1911 treedt Johan Hille (van de destijds vermaarde Hille’s koek en beschuitfabriek te Zaandam) in dienst van Albert Heijn. In augustus van dat jaar trouwt Johan Hille met de dochter van Albert Heijn, Trijntje. Johan Hille kreeg de leiding over de koekbakkerij en later de fabriek. Na succes van de eigen koekjes productie (o.a. de befaamde Zaanse koeken) werd daar in 1912 suikerwerk aan toegevoegd, gemaakt door een suikerbakker uit Arnhem, om in de achterkamer van het huis te starten met de fabricage van o.a. drups, ulevellen, kokosbrokjes en rode, witte en zwarte balletjes.

De fabriek in 1915


Voor de uitbreiding van de fabriek werd het woonhuis gesloopt en vervangen door een goede fabrieksruimte. Er werd een steiger aangelegd en de Zaan werd uitgediept. De suikerwerkafdeling kreeg een office-afdeling: het gekookte suikerwerk werd op deze afdeling niet geslagen of gewalst, maar gegoten in poeder. Op deze manier maakte men nieuwe producten als noga, borstplaat, schuim en drop. De groei werd in 1914 tijdelijk tot stilstand gebracht door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Er brak een stille tijd aan, want veel levensmiddelen en grondstoffen waren moeilijk te krijgen. Ook de bouwwerkzaamheden kwamen stil te liggen. Daar kwam nog bij dat veel werknemers dienst moesten doen in het leger, zo ook de zoons van Albert Heijn.

De fabriek in 1915

Met de nodige inventiviteit werd de uitbreiding van de fabriek nog tijdens de oorlog, zo rond 1916, hervat. Vanwege de schaarste aan materialen gebruikte men sloophout en oude ijzeren balken. De ene keer bouwde men tegen de fabriek aan, de andere keer  bouwden ze een verdieping erop. Uiteindelijk was het hele terrein vol. Van toen af begon de firma aangrenzende terreinen en gebouwen op te kopen. De fabriek zou daarna als een olievlek uitdijen. Uiteindelijk zou de fabriek uitgroeien tot een bedrijvencomplex met meer dan 40.000 m2 vloeroppervlak.

1920-NV “tot exploitatie der fabrieken en handelszaken van Albert Heijn

Albert Heijn laat, op 29 april 1920, zijn bedrijf omzetten in de NV “tot exploitatie der fabrieken en handelszaken van Albert Heijn”. Hij plaatste zijn zonen Gerrit Heijn, Jan Heijn en zijn schoonzoon Johan Hille in de leiding met de woorden: 'Hier heb je de zaak en je houdt haar maar draaiende'. Maar zelf houdt hij als president-commissaris natuurlijk wel een stevige vinger in de pap.

Vanaf het moment dat Albert Heijn een NV is en geleid wordt door het driemanschap, maakt het bedrijf een toenemende professionalisering door. Er worden specialisten benoemd en de hiërarchie van het bedrijf wordt complexer. Toch blijven de onderlinge verhoudingen gemoedelijk Zaans. De Heijnen zijn gewoon baas Gerrit en baas Jan.

Nog datzelfde jaar (1920) werd, tegen de fabriek een nieuw pand gebouwd. Het gebouw was in 1921 gereed. De koffie en pinda branderij en de theeafdeling werden van de Westzijde naar dit nieuwe pand overgebracht. In de kelder, de grootste van de Zaanstreek, kwam de wijnafdeling. Deze afdeling bestond nog maar kort. Met het bottelen van wijn was men in 1919 begonnen. Het gebouw was verder voorzien van de nieuwste snufjes. Er was een lift en een elektrische hijslier.

Wijnkelder van de fabriek

En een wonder, een elevator, die in een paar uur een schip met graan kon leegzuigen. Medewerkers hoefden daardoor niet langer met zakken op de rug de ene na de andere trap op. Een journalist die in 1928 met de oude heer Albert Heijn de fabriek bezocht, keek zijn ogen uit. Hij schreef er in het blad “Morks Magazijn” een verslag over “De vernuftigste machine is ongetwijfeld die, welke automatisch pakjes thee en koffie afweegt en inpakt. Als een mensch van metaal snijden zij, vullen zij, sluiten zij, etiquetteren en stempelen zij. Prompt en zonder zich ooit te vergissen… De arbeider van staal vervangt den arbeider van vleesch en bloed”.

Koffiemachine

Jan Heijn neemt in 1924 de leiding in het fabriekscomplex aan de Oostzijde over van Johan Hille die vaak ziek was. Aan de fabriek werd voortdurend verbouwd en getimmerd. In 1920 kwam er een wijnbottelarij in, in 1925 een chocoladefabriek, in 1934 een beschuitfabriek, in 1935 een gazeuselimonade-fabriek, puddingsausen en dragees, en in 1938 een vermicelli, macaroni en spaghetti fabriek. Op het laatst stond er een 300 meter lang front van heerlijk geurende, maar sombere gebouwen, met daar bovenop in lichtletters de naam Albert Heijn.

Lichtletters op de fabriek

De medewerkers noemden de broers “meneer Gerrit en meneer Jan”. Jan, die dus sinds 1924 de directeur van de fabriek was, was een rustige, bedachtzame man. Hij liep op vaste tijden door de fabriek en keek alles stilletjes aan. Was er iets niet naar zijn zin, dan besprak hij dat na afloop met de afdelingchefs. Zijn oudste zoon Albert (de oud-president van Koninklijke Ahold) herinnert zich later nog goed hoezeer Jan Heijn vergroeid was met zijn werk. “Hij kende alle geluiden. Zat je bij hem op kantoor dan keek hij opeens op en zei: hé, de chocoladconche staat stil. Of hij hoorde dat de deegmachine was uitgevallen in de hal… als er iets was gewijzigd in het orkest geluid, hoorde hij het meteen!”

Gerrit Heijn had een totaal ander karakter dan zijn broer. Naast de fabriek lag het Ruyterveer. Dit pontje onderhield de verbinding tussen de Oost- en Westzijde. Zodra meneer Gerrit op het pontje werd gesignaleerd, sloeg men in de fabriek alarm. Er werd snel opgeruimd en men ging als een razende aan het werk.

Het Ruyterveer

Zag Gerrit desondanks iets wat hem niet beviel, dan ontstak hij ter plekke in woede. Maar hij kon het ook waarderen als ondergeschikten hun mening gaven. Als hij echter aan zijn horlogeketting begon te frunniken, dan wist iedereen: Ophouden! Dat was het teken dat het gesprek lang genoeg had geduurd. De broers waren verknocht aan de eigen producten. Jan kon bijvoorbeeld met genoegen vertellen over de verschillen tussen een Afrikaanse koffieboon en een Zuid-Amerikaanse. Gerrit toonde zijn betrokkenheid wat explosiever. Ver na de Tweede Wereldoorlog, toen Gerrit al op leeftijd was, kwam hij nog regelmatig in de fabriek. Op een gegeven moment had het laboratorium na smaaktests ontdekt dat bij de bereiding van ontbijtkoek de honing kon worden weggelaten; er was geen smaakverschil. Oud-medewerker Piet Schotsman staat nog helder voor de geest toen de nieuwe receptuur werd ingevoerd: “Meneer Gerrit kwam binnenstormen en riep; Wie is verantwoordelijk voor het weglaten van de honing? Meneer Hartsuiker, was mijn antwoord. Waar is hij? Ik schiet hem neer met mijn jachtgeweer. Ik zei: Dat is pure moord meneer Heijn. Dat kan me niets verdommen, zei hij en verdween. Gelukkig kwam Gerrit al snel tot bedaren en de ontbijtkoek werd voortaan zonder honing bereid.

In de loop der tijd nam het aantal artikelen dat in de fabriek werd gemaakt sterk toe. Om de paar jaar zette men een nieuwe productielijn op:  in 1925 een chocola- en cacaofabriek, in 1931 een biscuitbakkerij, in 1934 een beschuitbakkerij en in 1938 een vermicellifabriek. Men deed op een moment proefnemingen met het fabrieksmatig bakken van “Jodenkoeken”. Per ongeluk voegde men een te grote hoeveelheid eieren en boter toe. Het resultaat viel echter in de smaak en werd bekend als Zaansche koek, ook wel de trots van Gerrit Heijn genoemd. De uitbreiding van de productie veroorzaakte een geweldige activiteit. Stapels dozen en kisten verdwenen in boten en auto’s naar de filialen. Dagelijks legden schepen met grondstoffen aan om te worden gelost. In 1925 werd met steun van de directie van Albert Heijn de Personeelsvereniging opgericht. De vereniging was bedoeld om de stoffelijke en geestelijke belangen van de medewerkers te behartigen.

Het ontspanningsgebouw

In 1920 werkten in de fabriek zeventig medewerkers, eind jaren dertig al meer dan vijfhonderd. In 1937 liet de heer Albert Heijn aan het Klamperspad, schuin tegenover de fabriek, het Ontspanningsgebouw bouwen. Het was een geschenk aan alle medewerkers. De oude heer Heijn sprak de hoop uit dat hierdoor de band van eendracht en vriendschap tussen de personeelsleden nog hechter zou worden. Die hoop werd waarheid, want het ontspanningsgebouw werd het centrum van een bloeiend verenigingsleven.

Fabriek in oorlogstijd

Op 10 mei 1940 kwamen directie en medewerkers terneergeslagen bijeen in het ontspanningsgebouw. De Duitsers waren Nederland binnengevallen. De fabriek zou, ondanks een groot tekort aan grondstoffen, blijven draaien. Al snel begonnen de Duitsers grondstoffen en producten te vorderen. Vanuit de fabriek en het centraal magazijn werden zoveel mogelijk goederen naar de winkels gestuurd, om de kans op beslagname zo klein mogelijk te maken. Stookolie was niet meer te krijgen, dus werden ovens die op olie brandden, omgebouwd zodat ze ook op gas werkten. Toen uiteindelijk ook de gasaanvoer stopte, werd er, net als vroeger, gebruikt gemaakt van cokes. Door het gebrek aan grondstoffen moest het assortiment sterk worden ingekrompen. Bovendien konden veel producten alleen nog worden gemaakt met behulp van surrogaten. Vooral in het geval van koffie ging dat velen in de fabriek aan het hart, want het eigen merk had dankzij de Boffie reclame campagne grote bekendheid gekregen.

Toch probeerde men om zelfs met surrogaatkoffie naam te maken. De heer Jedeloo, bedrijfsleider van de fabriek tussen 1933 en 1947, zou laten beschrijven hoe dat in zijn werk ging. “Wij slaagden erin uit melkpoeder door oordeelkundige roostering en menging met cichorei, enzovoort, een koffie vervangingsmiddel  te maken dat voldeed en waarvoor Boffie zich niet hoefde te schamen. Ettelijke tonnen hebben wij in dragee-pannen en pinda-roosters gemaakt. Toen de melkpoeder ook niet meer te krijgen was, nam men gerst. Deze graansoort onderging in grote cementen bakken een bewerking tot koffievervangingsmiddel. De aldus gemaakte surrogaatkoffie kreeg de naam SMALSKO (SMaakt ALs KOffie)verwierf grote faam en behoorde tot de beste in zijn soort.

Na de oorlog

De heer Daamen volgde in 1946 Jan Heijn op als directeur. Hij ging de fabriek leiden volgens de nieuwste bedrijfskundige inzichten. De aanvoer van grondstoffen en verpakkingsmateriaal, het gebruik van de machines, de inzet van medewerkers, alles moest zo nauwkeurig mogelijk op elkaar worden afgestemd. Het werd een zeer efficiënte organisatie. Directeur Daamen voerde een vooruitstrevend personeelsbeleid. Hij wilde de medewerkers zoveel mogelijk bij het reilen en zeilen van de fabriek betrekken.

Beschuitoven en inpaklijn

Dat werd een groot succes. Talloze ideeën van medewerkers voor verbetering van machines of werkmethodes zijn in de loop der tijd uitgevoerd. Ook werden er personeelscommissies ingesteld, waaronder de Verdeel- en de Netheidcommissie.   
Tijdens de wedstrijden in netheid werd onder meer beoordeeld of de machines schoon waren en of de bedrijfskleding van de medewerkers er netjes uitzag.

Staking

In 1946 had men de Kern opgericht, later ook wel de Contactcommissie genoemd. De Kern sprak met de bedrijfsleiding zaken als arbeidsomstandigheden, werktijden en bedrijfskleding. Een roerige periode in het bestaan van de Kern was de staking in 1951. Indertijd stelde de Stichting van de Arbeid (overheid, werkgevers en werknemers samen) van bovenaf de lonen vast. Dat jaar werd onderhandeld over een loonsverhoging van 5 procent. De CPN (Communistische Partij Nederland) en de communistische vakbond EVC wilden echter een landelijke loonsverhoging van tien procent. Ze oefenden druk uit op de Kernleden om de fabriek plat te leggen. De Kern, met daarin nogal wat leden van de EVC, belegde een vergadering met de bedrijfsleiding en eiste een onmiddellijke loonsverhoging. Omdat de eis gematigd was, geen tien maar vijf procent, stemde directeur Daamen toe en daarmee leken de problemen te zijn opgelost. Het zou echter anders lopen. De EVC aanhangers in de kern verspreidden het gerucht dat de loonsverhoging was geweigerd en ze schilderden met grote letters “Staakt” op de fabrieksmuren.

Als gevolg hiervan ontstond er grote onenigheid tussen de EVC aanhangers en de overige leden van de Kern. Uiteindelijk besloten Gerrit en Jan Heijn de Kern te ontbinden. Jan Heijn was geen directeur meer, maar zat nog wel in de directie van Albert Heijn. Een van de kernleden riep uit protest een staking uit. Driehonderd van de zeshonderd medewerkers gaven aan de oproep gehoor. Er deden zich wilde taferelen voor, werkwilligen en stakers stonden als kemphanen tegenover elkaar. De werkwilligen werden onder gejoel naar de fabriek begeleid, huizen van werkwilligen werden met viezigheid besmeurd. Na 29 dagen kwam aan de staking een einde. De bedrijfsleiding trad toen streng op. Meer dan honderd stakers werden ontslagen.

De fabriekstrein 

De mannen die in de fabriek werkten, kwamen voornamelijk uit Zaandam en omgeving. Veel van de inpaksters woonden in Amsterdam. Tussen Amsterdam en Zaandam reed tot in de jaren zestig een speciale fabriekstrein. De trein vervoerde personeel voor onder meer Albert Heijn en Verkade. De meisjes van elke fabriek zaten in een aparte wagen. Het feit dat in de trein hoofdzakelijk meisjes zaten, deed de verbeelding van velen op hol slaan. Er gingen de wildste geruchten. Het spectaculairste gerucht was het verhaal over een man die door de meisjes totaal zou zijn ontkleed en vervolgens poedelnaakt uit de trein was gezet.

In de jaren vijftig ontstond er door de enorme groei een chronisch te kort aan personeel. Personeel werd gezocht in het hele land. De Allerhande kwam in 1960 met een extra editie met als doel nieuw personeel te werven. In de krant werden getrouwde vrouwen gewezen op de voordelen van werken buitenshuis. Werk betekende gezelligheid en geld voor “moderne gemakken”. Overigens hadden andere fabrieken in de omgeving ook moeite met het vinden van personeel. Verkade adverteerde met de slogan:” Kom werken bij Verkade en neem je moeder mee!”.

Fabrieksmeisjes

In de productie kwamen vaak grote pieken voor. Enorme hoeveelheden chocoladeletters, banketstaven, speculaaspoppen en boterletters moesten er worden gemaakt rond bijvoorbeeld Pasen en Sinterklaas. Dan maakte men gebruik van gelegenheidswerkers. Een bijzondere groep vormden de zogenaamde “kerkdames”. Dit waren gereformeerde, hervormde en doopsgezinde vrouwen, die met inpakken geld verdienden voor de kerk. Ook vroeg men kantoorpersoneel of echtgenotes van werknemers om bij te springen. In het begin van de jaren zestig werkten er in de fabriek zevenhonderd personeelsleden en werden er ruim achthonderd artikelen gemaakt. De omzet van sommige producten nam enorm toe.

Vooral koffie en wijn. De omzet van wijn was in 1960 zestien keer zo hoog als in 1955. Productie methodes werden verbeterd en een deel van de romantiek verdween daarmee. De wijn werd niet langer in fusten aangevoerd, maar in tankauto’s en gepompt in opslagtanks. Geleidelijk werd alle handwerk zoals afvullen, etiketteren en verpakken, geautomatiseerd.

Door de opkomst van de Albert Heijn supermarkten werd het noodzakelijk om een nieuwe manier van verpakken te ontwikkelen. Werden voorheen veel artikelen en blikken naar de filialen gestuurd, nu dienden ze te worden verpakt in rollen, pakken of plastic zakjes. De blik afdeling verdween in 1963 en er moesten nieuwe machines worden aangeschaft. Een sensatie was de verpakkingsmachine voor biscuit die per dag twaalfduizend rollen Zaanse Molens, Formosa’s en Petit-Beurs afleverde.

Buitenlandse fabrieksmeisjes


Vanaf 1965 begon, vanwege het tekort aan personeel, de instroom van buitenlandse medewerkers. Eerst Spanjaarden, Portugezen, en Kaapverdianen. In 1970 ging de afdeling personeelszaken van Albert Heijn voor het eerst zelf personeel werven in het buitenland. Er werd een groep van 35 meisjes uit Joegoslavië gehaald. Ze waren in eigen land onder meer getest op vingervlugheid, in bijzijn van de personeelsfunctionaris van de fabriek hadden ze een bonbonpapiertje moeten vouwen. In Bergen kregen ze een week lang een introductiecursus over Nederland.

Vanaf de jaren zestig was men in de fabriek begonnen met een reorganisatie. Er werd veel geld gestopt in modernisering en productgroepen werden afgestoten. Sommige producten verdwenen doordat ambachtelijk werk niet meer rendabel was vanwege de gestegen lonen. Soms werd er ook met een productgroep gestopt omdat het machinepark verouderd was en het investeren in nieuwe machines niet opwoog tegen het te verwachten rendement. De dragee-afdeling was de eerste afdeling die werd opgeheven. Vervolgens stopte men met het branden van pinda’s, het verpakken van peulvruchten (1969) en de fabricage van beschuit (1971). Eind 1973 werd als gevolg van ruimte- en personeelsgebrek de koekfabriek overgeplaatst naar Tilburg. Hier kwam een nieuw AH-productiebedrijf.

De firma Albert Heijn was inmiddels Ahold gaan heten. Alleen de supermarkten hielden de naam Albert Heijn. De verschillende onderdelen van het bedrijf werden b.v.’s. Ook voor de fabriek op de Oostzijde zou er veel gaan veranderen. De fabriek kreeg een grotere zelfstandigheid en ging voortaan Marvelo heten.

Marvelo Oostzijde Zaandam

Omdat in de supermarkten inmiddels veel artikelen van andere leveranciers werden verkocht, begon men zich binnen Ahold af te vragen of de productie van eigen merken nog zin had. Uit onderzoek bleek dat de eigen productiebedrijven wel degelijk toekomst hadden. De huismerken waren bij de klant zeer populair, onder meer vanwege de hoge kwaliteit gekoppeld aan een relatief lage prijs. De nieuwe koers hield ook in dat men zich steeds meer ging toeleggen op een aantal kleine productgroepen. Onrendabele groepen of groepen waarbij investeren niet meer lonend was, werden afgestoten. Een klap voor veel medewerkers was de verkoop in 1982 van de chocolade afdeling aan concurrent Verkade. In hetzelfde jaar kwam een oud product terug: het branden van doppinda’s. na de reorganisatie bleven er zeven productgroepen over: Koffie, Thee, Wijn, Pasta’s, Drop en Pinda’s.

De fabriek, ooit begonnen in de keuken van een herenhuis, bestond inmiddels uit een bedrijfscomplex met meer dan 40.000m2 vloeroppervlak. Het werd duidelijk dat het gebouw niet meer aan de moderne eisen voldeed. Er moesten zelfs vloeren worden gestut en het werd door medewerkers al snel het palenwoud genoemd. Er werd een nieuwe fabriek gebouwd op het industrieterrein Westerspoor-zuid in Zaandam. Het oude gebouw maakte plaats voor woningbouw. Sinds juni 1993 is Marvelo gevestigd in een nieuwe fabriek. De naam Marvelo ontstond na het uitroepen van een prijsvraag aan de medwerkers. Omdat er al chocoladerepen aan derden werden verkocht onder deze naam werd er gekozen voor Marvelo. Dit was de naam van een holding op de Veluwe waaruit producten werden verkocht aan derden. Deze fabriek is in 2006 omgedoopt tot de Ahold Coffee Company en vanaf 2016 heet het de Ahold Delhaize Coffee Company, na de fusie met Delhaize. Er wordt door Ahold Delhaize alleen nog koffie geproduceerd, dus ze gingen weer terug naar waar het ooit door Albert Heijn was begonnen in 1895. Een gedeelte van de fabriek is verhuurd aan WineXL, die ook voor Albert Heijn wijn bottelt.

Ahold Delhaize, Hoofdtocht 3 Zaandam

Albert Heijn heeft in de historie heel veel productiebedrijven overgenomen en geëxploiteerd.

Een kleine opsomming:

  • Brood en banket winkels van Hoeve(1958)  later overgeheveld naar:
  • Broodfabriek Albro Zwanenburg (1964)
  • Patria (1957)
  • Sterovita melkfabriekje in Amsterdam (1940)
  • Vami –ijs (1948)
  • Sterovita Gmbh (1960 klein melkbedrijf in Düsseldorf )
  • NV Neelandia in Weesp (1960 melkbedrijf)
  • Vleeswaren fabriek Meester in Wijhe (1966)
  • Productiebedrijven in Zaandam, Tilburg, Wijhe Zwanenburg en Dordrecht.

Meer over de Albert Heijn productiebedrijven, kunt u terugzoeken op deze site bij de krantenviewer en natuurlijk in onze beeldbank.